Blog

Deze 9 zangers vertellen hun verhaal

Vorige maand stelde ik je een vraag:

Wie ben jij in jouw familie… als het over muziek gaat? 

Vandaag geef ik het woord aan 9 prachtige, krachtige zangers. Laat je inspireren door hun verhaal. En wees trots op het jouwe!

Met veel dank,
Jo-Anne

 

Jeetje mijn familie en zingen… Wat een vraag. Die moet even landen. Hoe verwoord ik dit gevoel? De energie stroomt door mijn lichaam en ik krijg een glimlach op mijn gezicht. Ik voel mijn eigen kracht in deze vraag.

Ik zong – sinds ik me kan herinneren – schaamteloos, tot mijn 12de jaar. In bussen, supermarkten, thuis, op school. In mijn familie zong niemand met mij mee. Ik vond dat niet erg. Ik zong voor ze tot het schaamrood op de kaken van mijn zus stond. En ik denk ook bij mijn moeder.

Na m’n 12de werd het allemaal wat spannender. Ik ging er iets van vinden. Ach, daar zou ik een boek over kunnen schrijven… en dat is nu niet nodig.

De oma van mijn vaders kant (ik heb haar nooit gekend) zong. Een verhaal dat ik heb meegekregen is dat ze vaak de ramen openzette en zong uit volle borst. Ik word altijd vrolijk als ik daaraan denk. Ook ben ik er pas achter gekomen dat een oom (ook van mijn vaders kant) zingt in een Amsterdams mannenkoor.

Ik zing de woorden namens mezelf, maar met m’n familie in het veld van energie: Zing, laat maar komen laat maar gaan. 

 

Ik groeide op in de christelijke traditie. Na de kinderliedjes op de kleuterschool leerden we psalmen zingen op de lagere school. Na één week konden we ze uit ons hoofd zingen. In onze christelijke traditie ligt ook mijn behoefte aan klassieke muziek.

Ieder jaar, als het weer de tijd is, en ik de eerste tonen van de Mattheus Passion hoor, moet ik huilen. Omdat het zo mooi is. Ik voel weer waar ik vandaan kom.

Inmiddels ben ik op avontuur met moderne muziek waar ik met volle teugen van geniet. Er is zoveel moois.

 

Ik ben een Lucassen. Mijn ouders kregen de kans niet en daarom mochten wij wel: al mijn broers en zussen (7) gingen naar de muziekschool. We kozen een instrument (of 2) en leerden die bespelen. Wij maakten samen muziek. Op onze boerderij, op zomerkampen, in het dorp en later in onze studentensteden in orkesten en ensembles.

Bij Jo-Anne leer ik zingen, mijn eigen geluid vinden. En daar intens van genieten.

 

Ik ben een mens, in de familie van de mensen.

Het is anders dan de familie van de planten, of van de vogels.

De mensen zoeken hun stem, ze zoeken: waarmee resoneer ik, en hoe kunnen we resoneren als geheel?

Het koor waarin we zingen kent zoveel verschillende stemmen en zoveel verschillende kleuren dat het soms moeilijk is om mijn eigen stem daarin te leren horen.

Het begint bij echt luisteren naar de ander en echt luisteren naar mezelf. Niet alleen naar ‘wat’ er gezegd wordt, maar vooral naar ‘hoe’ het gezegd wordt; hoe klinkt de voeding en energie die er in zit.

 

Ik ben een Bakker, de achternaam van mijn moeder. Al zit er ook een flink deel van vaderskant in me.

De Bakkertjes komen uit West Friesland. Mijn opoe en opa hadden 11 kinderen en het gezin was arm. Mijn moeder koesterde echter goede herinneringen. Samen zingen in de schemer tot het donker was. Zolang je de stuivers nog van de centen kon onderscheiden ging het licht niet aan. Mijn opa speelde op zijn “moki”, een trekharmonica, en er waren altijd aardappels.

“Mina, je zingt altoid (altijd), ben je zo bloid (blij)? vroegen de buren. “Ik zing niet omdat ik blij ben, ik zing voor andere gedachten,” antwoordde mijn opoe.

Mijn moeder zat, toen ze dienstmeisje was, op een koor en slierde met haar vriendinnen door Amsterdam. Haar zussen en broers zongen ook of waren lid van een fanfare.

Thuis stonden altijd de arbeidsvitaminen aan, en hoe fijn was het om een beetje ziek te zijn. Altijd een dagje koortsvrij thuis, was het adagium van mijn moeder. En terwijl zij aan het poetsen en zingen was lag ik op de bank met appelsap en dropjes; wat een geluk en verwennerij.

Als mijn vader binnenkwam ging de radio op zacht. Met zijn nachtdiensten had hij rust nodig. Maar ook hij hield van muziek die ik in de avonden af en toe hoorde en prachtig vond. Pas toen ik veel ouder was begreep ik dat het klassieke muziek was: Mozart, Fauré, Mendelssohn, Bach. Ik was verkocht.

 

Mijn hele leven zing ik al:  in de auto, in de supermarkt, in gedachten en gedachteloos. Tijdens de afwas zongen mijn zussen en ik vroeger altijd met de radio mee. Ik dacht lange tijd de enige te zijn die echt graag zingt in onze familie. Maar tot mijn grote verbazing ging 15 jaar geleden mijn vader van 74 jaar bij het koor, omdat ze mannen nodig hadden. Ik had hem hiervoor nog nooit horen zingen.  Blijkbaar zit het tóch in de familie.

 

Ik ben een Braakman. Wij zijn een familie die de uitdagingen aangaan.

Mijn vader speelde zonder ooit les gehad te hebben. Piano en gitaar. Op verjaardagen werd altijd gezongen onder zijn begeleiding. Mijn zus speelde piano, haar vriendin zong en zij traden op. Bij mijn broer is het bij bamboe-fluitles gebleven.

Ik zelf luisterde altijd. Maar speelde niet. Sinds 10 jaar is dat veranderd. Ik zing. Heb noten leren lezen. Ik ervaar veel plezier van deze uitdaging.

 

Muziek is me met de paplepel ingegoten met een moeder die pianodocente werd. Toch moest ik kennelijk 18 worden voor ik wist dat ik überhaupt ‘kon’ zingen. Tijdens de ontgroening van mijn studentenvereniging werd er gezongen. Iedereen deed auditie en moest iets zingen. Ik zong Vader Jacob en kreeg prompt ‘Het Mooie Lied’ toegewezen. : )

Zonder deze ervaring had het waarschijnlijk nog langer geduurd… Best gek eigenlijk: mijn moeder zong lange tijd in een groot koor. Maar goed, dit was nog in IJsland en in Nederland leek het anders… In IJsland heeft mijn vader zijn hele leven in het 120 koppig mannenkoor Fóstbræður gezongen, en nog steeds op 85 jarige leeftijd in het seniorenkoor. Net zoals zijn vader en diens broers.

Ook ik zing nu in een groot koor. En een kleiner koor… en binnenkort een bandje. Ik zet de traditie voort én geef m’n eigen draai.

 

“Wij kunnen niet zingen,” zei mijn moeder altijd. En blijkbaar geloofde ik haar. Buiten wat gepiep in de kerkbanken, waar we heel sporadisch kwamen, hoorde ik haar nooit zingen. Zongen wij thuis nooit.

En ik heb deze boodschap zo goed in mijn oren geknoopt dat ik op verjaardagen nauwelijks  ‘Lang zal ze leven’ durfde te zingen. Liedteksten van mij dierbare zangers onthield ik ook niet. Waarom zou ik? Ik kon toch niet zingen.

In 2015 viel mijn vakantie in het water door een verbroken relatie. En zocht ik invulling van de vrijgekomen weken. Ik zag een dans- en zangweek in een klooster aan de Nederlandse kust. Dansen heb ik al tijd gedaan en ben ik dol op. “Ach, ik overleef dat zingen misschien wel,” dacht ik. Al zag ik er ook erg tegenop. Maar veel andere opties had ik niet zo last minute.

Bleek dat zingen toch leuk te zijn! En kreeg ik terug dat ik bij het meerstemming zingen blijkbaar zo toonvast was dat anderen zich op mij verlieten. Er was iets aangeboord. Samen met een heel diep verlangen om me van binnenuit te laten zien en horen. Daar waar ik altijd zo gewend ben om me af te stemmen op mijn omgeving.

De rest is geschiedenis. Inmiddels heb ik al zo’n 8 jaar om de twee weken les bij Jo-Anne, en zit ik op een vrouwenkoor. Het afgelopen jaar had ik serieuze stemproblemen en was ik echt even heel bang dat ik wat ik gevonden had, ook weer kwijt was. Het tegendeel is waar. Door de zorgvuldige aandacht voor mijn stem, en het vertrouwen wat ik steeds opbouwde bij Jo-Anne, en de blijdschap met elke verbetering ontdek ik nieuwe dimensies, en komen er meer toonlagen bij op dit moment. Er is nog zoveel te ontdekken!